Bepaalde werknemers hebben weinig vakantie kunnen opbouwen in het vakantiedienstjaar om diverse redenen (pas afgestudeerd, lange onderbreking van de beroepsactiviteit, …). De wetgeving voorziet voor deze werknemers in alternatieven waardoor uw werknemer toch recht kan hebben op verlof. Dit gaat meer concreet over jeugdvakantie, seniorvakantie of Europese vakantie.

 

 

 

Het aantal wettelijke vakantiedagen waarop de werknemer recht heeft, wordt bepaald aan de hand van de arbeidsprestaties en gelijkgestelde dagen van het voorgaande jaar. Als een werknemer 12 maanden voltijds gewerkt heeft in 2018, dan zal hij in 2019 in een voltijdse vijf dagen werkweek recht hebben op 20 dagen wettelijke vakantie.

 

Jeugdvakantie

Pas afgestudeerde werknemers die onvoldoende vakantierechten hebben kunnen opbouwen, kunnen eventueel beroep doen op jeugdvakantie. De jongere die afstudeert, moet jonger zijn dan 25 jaar en moet ten minste één maand werken als loontrekkende gedurende het jaar waarin hij zijn studies heeft beëindigd. Indien hij voldoet aan deze voorwaarden, dan kan hij het daarop volgende jaar jeugdvakantie nemen ter aanvulling van zijn onvolledig recht op vakantie. Voor elke jeugdvakantiedag ontvangt de werknemer een uitkering van de RVA die 65% van het begrensd loon bedraagt.

 

De jeugdvakantie kan slechts genomen worden na uitputting van de gewone betaalde vakantie.

 

Seniorvakantie

Werknemers van 50 jaar of ouder die het werk hervatten als loontrekkende in de privésector hebben recht op seniorvakantie ter aanvulling van hun onvolledig recht op gewone betaalde vakantie. Ook hier ontvangt men een uitkering van de RVA die 65% van het begrensd loon bedraagt. Men moet minstens 50 jaar zijn op 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin u vakantie neemt. De werknemer mag ook geen recht hebben op 4 weken betaalde vakantie tijdens het vakantiejaar.

 

De seniorvakantie kan slechts genomen worden na uitputting van de gewone betaalde vakantie.

 

Europese vakantie

Werknemers die tussen de jeugdvakantie en de seniorvakantie vallen en een activiteit als werknemer beginnen of hervatten, kunnen ten slotte nog een beroep doen op aanvullende Europese vakantie.

 

De werknemer moet aan drie voorwaarden voldoen om recht te hebben op aanvullende vakantie:

  • een activiteit beginnen of hervatten in dienst van één of meerdere werkgevers;
  • een aanloopperiode van 3 maanden achter de rug hebben tijdens eenzelfde kalenderjaar bij één of meer werkgevers al dan niet onderbroken;
  • zijn wettelijke vakantiedagen opgebruikt hebben.

 

De duur van de aanvullende vakantie is gelijk aan de duur van de maximale wettelijke vakantie waarop de werknemer theoretisch recht kan hebben min de wettelijke vakantiedagen waarop hij daadwerkelijk recht heeft op basis van zijn prestaties tijdens het vakantiedienstjaar.

 

De werknemer heeft recht op een bedrag dat overeenstemt met zijn normaal loon voor de dagen dat hij aanvullende vakantie neemt. Dit wordt niet gefinancierd door de RVA maar is een voorschot op het dubbel vakantiegeld van het volgende jaar en zal dus in mindering gebracht worden.

 

Toegestane afwezigheid

Komt de werknemer voor geen enkele van bovenstaande vormen van vakantie in aanmerking, dan kan steeds nog toegestane afwezigheid worden overeengekomen. Dit is echter geen recht voor de werknemer. Tijdens deze afwezigheid ontvangen zij geen loon en dit zal in principe ook niet meetellen voor de berekening van bijvoorbeeld vakantiedagen, eindejaarspremie, …  We raden wel aan om dit zeker op papier te plaatsen.

 

 

 

 

Heeft u nog vragen? Wenst u meer informatie over dit artikel? Neem gerust contact op met de juridische dienst!